Wat is thuis?
Ana Luhulima: “Mijn tekenleraar zei: Jij moet naar de kunstacademie”
In deze tijd van het jaar speelt in veel gezinnen met kinderen de afsluiting van het schooljaar. Na de zomervakantie zullen weer veel tieners hun schoolloopbaan voortzetten op het voortgezet onderwijs.
Vroeger werd de keuze voor vervolgonderwijs bepaald door je afkomst. Voor de Tweede Wereldoorlog waren voorzichtige stappen gezet om voor kinderen uit de lagere milieus de deur naar het hoger onderwijs op een kier te zetten o.a. door vrijstelling van het betalen van schoolgeld te geven. Voor die tijd was het gewoon dat kinderen uit de hogere standen naar het gymnasium gingen en arbeiderskinderen, als ze al in schoolverband verder leerden, naar het beroepsonderwijs: de ambachtsschool of de huishoudschool. Echte verandering vond pas plaats na de oorlog. De wederopbouw van Nederland, veranderingen in het sociale klimaat en de democratisering van de maatschappij, vroegen om geschoolde arbeiders en hoger gekwalificeerd personeel. Toch konden niet alle sociale milieus gelijkelijk gebruik maken van de kansen op beter onderwijs. In de jaren ’60 en ’70 werden schoolkeuze en schoolloopbaan nog steeds sterk bepaald door het milieu waaruit je kwam (noot 1).
Molukse kinderen kregen in die tijd bij hun schoolkeuze niet alleen te maken met het advies van de school maar ook met de ambtenaren van het Commissariaat Ambonezenzorg (CAZ). In onze interviewserie ‘Wat is thuis?’ vertelt beeldend kunstenaar Ana Luhulima wat een doorzettingsvermogen zij aan de dag moest leggen om verder te kunnen leren.

Ana Luhulima met de tjobék van haar vader (foto: Anneke Savert)
Ana Luhulima (Magelang, 20 mei 1949) kwam in 1951 met haar ouders, broer en zusje naar Nederland. “Mijn vader Johan (Han) Luhulima en mijn moeder Pelpina (Pina) Lisapaly zijn allebei geboren in Ihamahu op het eiland Saparua. Van daaruit zijn ze vertrokken naar Java. Mijn vader was een KNIL-militair.” De eerste jaren woonde het gezin in Zeeland, eerst in Oostburg en daarna in Kruiningen II.
Lagere school
Kruiningen II had geen eigen school. Leerlingen van de eerste klas gingen naar Kruiningen I. Vanaf klas 2 (groep 4) gingen de kinderen naar de school in het dorp. Ana: “In Kruiningen waren twee kampen: Kruiningen I en II. Ze lagen onderaan een dijk en waren omringd door fruitbomen. We gingen in kamp II wonen, helemaal buiten de Nederlandse gemeenschap. Het kamp was afgeschermd en voorzien van een hek met een grote ijzeren poort. We verzamelden ons daar om naar de lagere 'School met den Bijbel' te gaan in het dorp. Bij de splitsing verderop stonden de kinderen van Kamp I op ons te wachten. Samen liepen we dan naar de school. Ons enige contact met 'buiten' was die school. Wel vreemd, ineens een gemengde klas met leeftijdgenoten. Je kwam puur om te leren. Het schoolgebouw was helemaal niet gezellig en had een lange kale gang, met over de hele lengte allemaal kapstokken. […] Zodra de school afgelopen was liepen we allemaal gezamenlijk in een lange rij terug naar het kamp. Zo vanaf de dijk gezien net een rij mieren op weg naar huis. Het kamp, dat was thuis, vertrouwd. Buiten het kamp speelden we niet. Het was dat vertrouwde gevoel van: hé, dit is mijn wereld. We speelden daar heel veel met elkaar: touwtje springen, knikkeren, vliegeren...”
Voortgezet onderwijs
Straver (2) beschrijft dat Molukse kinderen nauwelijks voorbereid waren op de overgang naar het voortgezet onderwijs. Op de basisschool had men weinig kunnen doen aan daadwerkelijke oriëntatie in de Nederlandse samenleving. Dit leidde o.m. tot een grote afhankelijkheid inzake de keuze van vervolgopleiding en beroep. Deze lag feitelijk in handen van de school die advies uitbracht en van de ambtenaren van het CAZ die hun fiat moesten geven. Dat betrekkelijk weinig leerlingen doorstroomden naar hogere vormen van voortgezet onderwijs, kwam volgens Veenman (3) voort uit de behoefte van Molukse kinderen om bij elkaar te blijven. Vanwege taalproblemen werd de meerderheid door hun leerkrachten verwezen naar de lagere vormen van het voortgezet onderwijs. Veel ouders hadden hier geen bezwaar tegen omdat ze meenden dat deze opleidingen goed bruikbaar zouden zijn bij terugkeer naar de Molukken. Het beleid van de Nederlandse overheid zorgde ook voor belemmeringen: als kinderen een hoger schooladvies kregen, werd hun een extra test voorgelegd door het CAZ. Volgens Straver zette het paternalisme veel kwaad bloed; velen hebben achteraf het gevoel dat ze door een verwijzing naar het lager beroepsonderwijs onvoldoende onderwijskansen hebben gekregen of dat ze via tweede-kansonderwijs een onnodig lange weg hebben moeten afleggen.

Pertemuan dec. 1956 (MHM)
Ana heeft moeten vechten om naar de ULO (3) te gaan. “Hoe mijn omgang met Nederlandse kinderen begon weet ik niet meer precies, het klikte gewoon. Twee meisjes met de naam Hannie en Ria, nichtjes van elkaar, hadden blijkbaar een goede invloed op mij. Zij volgden na schooltijd bijles. Ik dacht: ‘Wat leuk! Wat gaan jullie dan leren?’ Als bijles kregen ze Frans. ‘Wat is dat, Frans?’ vroeg ik dan. ‘Nou dat is een andere taal!’ Dan zeiden ze bijvoorbeeld: ‘Un petit garçon', en 'Papa fume une pipe’. Dat klonk zo mooi! Ook de Engelse taal vond ik geweldig. Er ging een wereld voor me open. Ze leerden wat meetkunde en algebra is. ‘Waarom?’ vroeg ik dan. ‘We willen naar de ULO, MULO of de HBS.' Goh, wat lijkt me dat geweldig, zei ik. Dus zei ik tegen mijn vader: ‘Pa, ik wil ook naar die school.’ Mijn vader antwoordde: ‘Nee, dat kan niet’. De optie was dat meisjes naar de huishoudschool zouden gaan en Joes (Julius, mijn broer) moest naar de ambachtsschool. Vader ging praten met de beheerder, die zei: ‘Nee mijnheer Luhulima, dat is uit den boze, dat kan niet.’ Ik heb echt verschrikkelijk gehuild. Het was namelijk allemaal al vooraf bepaald door het CAZ, het Commissariaat Ambonezenzorg. Mocht blijken dat de Ambonezen voorlopig in Nederland zouden blijven, dan moesten hun kinderen verplicht naar school om te leren lezen en schrijven, maar ook niet meer dan dat. Ze zouden toch teruggaan naar hun land. Ik wilde in Kruiningen naar de ULO en dat kon niet. Och, wat heb ik gehuild! Het kon dus niet door de regels van het CAZ. Een oom uit Zeeland, oom Pentury kwam op visite en hij sprak goed Nederlands. Vader vertelde hem dat ik niet naar de huishoudschool wilde. De oom zei: 'Je moet je kinderen naar de openbare school sturen want daar zitten ze tussen Nederlandse kinderen. Dan leren ze beter de taal spreken. Anders gaan ze onderling half Nederlands praten, dat is altijd zo.' Vader antwoordde: 'Maar het moet via de beheerder van het kamp. Zonder zijn toestemming lukt het niet!' Alles moest altijd via de beheerder, anders kon je niets voor elkaar krijgen, hij moest toestemming geven. Oom heeft goed met vader besproken hoe hij het moest aanpakken. Mijn vader volgde de raad van oom op. Hij zorgde dat ik bijles kreeg buiten schooltijd als ik iets niet snapte. Zo kon ik uiteindelijk net als de Nederlandse meisjes Hannie en Ria bijlessen volgen voor de vervolgopleiding. Mijn moeder kreeg van de mensen in het kamp te horen dat haar kind naar zo’n school ging, weet je wel... Dus ze kreeg eigenlijk te horen dat zij en vader te hoog hadden gegrepen. Maar moeder zei: ‘Mijn dochter wil dat!’ Ik was in Leerdam, waar we naartoe verhuisden toen ik 13 was, op de ULO de eerste Molukse op een openbare school. Later volgden mijn andere zussen. Mijn broers gingen liever naar de Julianaschool, daar gingen alle Molukse kinderen heen. Ik heb de ULO afgemaakt. Mijn ouders waren heel trots!”
Talent
“Mijn tekenleraar zei: ‘Jij moet naar de kunstacademie.’ Toen dacht ik: Jeeee... Ik vertelde het aan mijn vader en hij zei: 'Ja, prima!' Ze wisten helemaal niet wat het was en vooral mijn moeder vond het heel raar! Maar mijn tekenleraar raadde het me aan. Om op de kunstacademie te komen moest ik eerst toelatingsexamen doen. Spannend hoor. Als thema moest je geluid, stilte of beweging uitdrukken. Ik koos voor beweging. Ik slaagde voor de test, maar wist nog niet welke richting ik op wilde. Wat me aantrok was de afdeling monumentaal, beeldhouwen, werken met klei en dergelijke. Door onjuiste informatie twijfelde ik, want wat moest je dan daarna als afgestudeerde? Toen viel de keuze maar op modevormgeving. Daarin kon je misschien na je opleiding eventueel werk vinden (lacht). Zo naïef. Niet dus! De opleiding heb ik wel helemaal afgerond. Men vond dat ik talent had voor het uitwerken van opdrachten, bij het uitdrukken in kleuren en bij het ontwerpen van dingen. Het eerste jaar was een oriëntatiejaar om te zien welke richting je zou kunnen kiezen. Je kon verschillende technieken uitproberen, zoals beeldhouwen. Tijdens dat jaar was boetseren iets speciaals vanwege de geur van de klei. Een herkenning. Mijn vader was metselaar en ik denk dat het te maken had met de geur die hij bij zich droeg. Als hij binnenkwam, had hij zijn overall aan vol smeer en de geur van cement. Moeder had andere geuren: kokos en kruidnagel. Vaak kauwde ze op een kruidnagel, wat ze lekker vond samen met een pepermuntje.
In de genen
Een thema uitbeelden zoals bij het toelatingsexamen: beweging, stilte of geluid, vond ik heel mooi, een prachtige uitdaging. Eruit halen wat er in je zit! Het tweede jaar ging ik naar de modeafdeling en daar wilde ik me ook bewijzen. Het was hard werken hoor, want je had geen voorbeelden. Ooit schreef ik dat ik eenzaam was. Thuis was er ook veel onbegrip. Ik had graag met steen willen werken, maar mijn moeder zei: 'Mijn familie werkt alleen maar met en in hout'. Van haar vaders kant waren de mannen allemaal houtbewerkers. De overgrootvader van moeder heeft op Ihamahu een kansel in de kerk uitgebeiteld met prachtige ornamenten. Ik daarentegen wilde steen, ik hield van steen, ik was altijd anders. ‘Nee, nee geen steen!’ Sommige dingen die ik heb gemaakt werden letterlijk thuis kapotgemaakt of uit het raam gegooid. Mijn werk werd zelfs geassocieerd met valse aanbidding en daarom kapot geslagen. Ja, best heel moeilijk soms, maar ik heb doorgezet.
Later ben ik naar de Molukken gegaan en heb met mijn oma gesproken. Nenek Ana (mijn oma van moeders kant) vertelde dat haar moeder Javaans was. Dus Nenek is half Javaans en half Moluks. Ik heb nooit geweten over haar achtergrond. Haar geboorteplaats is Solo op Java en daarna heeft ze altijd in Ihamahu gewoond tot haar dood op 92-jarige leeftijd. Het verzoek aan mij was toen of ik haar moeders dorpje Muntilan op Midden-Java wilde bezoeken. Want daar was haar moeder Wilhelmina (mijn overgrootmoeder) geboren. Toen ik een rondreis maakte met mijn man en onze dochter door Indonesië zijn we naar Muntilan gegaan. Dat bleek een dorp te zijn van steenhakkers, ik kreeg kippenvel! Toen viel het kwartje. Nu begrijp ik mijn liefde voor steen. Het zit in mijn genen!”

Beta Rasa I t/m III, drieluik, encaustiek op paneel, per onderdeel 30x30 cm, 2015 (foto: A. Luhulima)
Beta Rasa IV t/m VI, drieluik, encaustiek op paneel, per onderdeel 20x20 cm, 2016 (foto: Anneke Savert)
Dit fragment komt uit de interviewreeks ‘Wat is thuis?’ die is afgenomen door beeldend kunstenaar en fotograaf Anneke Savert. In deze serie vertellen eerste en tweede generatie Molukkers over hun beleving van ‘thuis’.
Lees het hele interview
Noten
P.Th.F.M. Boekholt en E.P. de Booy, Geschiedenis van de school in Nederland vanaf de middeleeuwen tot aan de huidige tijd. Van Gorcum, Assen/Maastricht 1987
H. Straver (red.), Zonder te stigmatiseren. Bijdragen over de begeleiding van Molukkers in onderwijs en educatie. LSEM, Utrecht 1995, p. 22-24
J. Veenman, Molukse jongeren in Nederland. Integratie met de rem erop. Van Gorcum, Assen 2001, p. 44-45
ULO = Uitgebreid Lager Onderwijs (4 jaar). Hoewel in 1920 de naam MULO (Meer Uitgebreid Lager Onderwijs) veranderd was in ULO, werden de namen nadien door elkaar gebruikt. De ULO/MULO is als schooltype in 1968 vervangen door de Mavo.
Laatst bijgewerkt: 6 juli 2017